|
Het carnaval Théophile Gautier (1811-1872)
IN DE STRAAT
Het is een oud populair deuntje Door alle geschraapte violen, Op afstand boze honden Door alle neusorganen.
Muziek snuifdozen Laat het in hun directory staan; Voor kanaries is het klassiek, En mijn grootmoeder leerde er als kind van.
Op deze melodie, pistons, klarinetten, In de ballen met de stoffige wiegen, Blaas griffiers en grisettes op, En uit hun nesten vluchten de vogels.
De guinguette, onder zijn prieel Van hop en kamperfoelie, Feest, brullend het refrein, Gay Sunday en Argenteuil.
De blinde man met de fagot die zeurt Maakt krassen door de verkeerde vingers te gebruiken; De Sebille met zijn tanden, zijn poedel Naast hem het gegrom met een lage stem.
En de kleine gitaristen, Dun onder hun dunne tartans, Yelp het met hun droevige stemmen Aan de tafels van zangcafés.
Paganini, de fantastische, Op een avond, als met een haak, Het antieke thema opgehaald Vanaf het einde van zijn goddelijke boog,
En, het vervaagde gaas borduren Dat het klatergoud nog steeds bloost, Gedaan op de geminachte zin Voer zijn gouden arabesken uit.
|