|
De markt
Op het pleintje, bij zonsopgang, De markt lacht vrolijk, luidruchtig, veelkleurig, Door elkaar gegooid verspreid op zijn kreupele schragen Zijn kazen, zijn vruchten, zijn honing, zijn manden met eieren, En, op de plaat waar altijd nieuw water stroomt, Zijn lichtzilveren vis, onthuld door een harde geur. Mylène, haar kleine Alide bij de hand, In de menigte worstelt hij om zijn weg te vinden, Blijft hangen bij elke kraam, gaat, komt, komt terug, stopt, Bij te dringende oproepen draait soms het hoofd, Weeg wat fruit af, onderhandel over de primeurs Of loopt weg te midden van brutaal geschreeuw. Het kind volgt haar, gelukkig; ze houdt van de menigte, Het geschreeuw, het gegrom, de koele wind, het stromende water, De herberg op de luidruchtige drempel, de grijze ezeltjes, En het trottoir lag overal bezaaid met groen puin. Mylène maakte haar keuze voor groenten en fruit; Ze voegt een levende eend toe met prachtige veren! Alidé klapt in haar handen wanneer, om haar te plezieren, De moeder geeft eindelijk haar mand om te dragen. De last buigt zijn arm, maar al trots, Het kind gaat weg zonder iets te zeggen en buigt terug, Terwijl de eend, dissonante gevangene, Schreeuwt en geeft een gele snavel door aan de hekjes van de mand.
Albert Samain, Aan de zijkanten van de vaas
|